0

Defensie had geen conclusies mogen trekken over (on)schadelijkheid burnpits

Heeft het ministerie van Defensie een groter risico genomen met het gebruik van zogenoemde ‘burnpits’ in Afghanistan dan tot nu toe werd gedacht? Externe onderzoekers concluderen dat de metingen, door Defensie zelf, niet allemaal goed zijn uitgevoerd. Ook geven de metingen een onvolledig beeld, zeggen de onderzoekers van het Institute for Risk Assessment Sciences (IRAS) van de Universiteit Utrecht.

Tijdens militaire operaties, zoals die in Afghanistan, was de verwerking van afval een logistiek probleem. Daarom werd al het militair afval verbrand in een gat in de grond. Denk aan plastic, voedsel, menselijke ontlasting, maar ook accu’s, rubber, munitie, piepschuim en verf.

De burnpit werd met regelmaat aangestoken met brandstof, waardoor de verbranding op lage temperatuur plaatsvond. Eerder onderzoek wees al uit dat de rook die hierbij vrijkomt gezondheidsschade kan veroorzaken.

Burnpit-problematiek

Onderzoeker en oud-lid van de Gezondheidsraad Dick Heederik had liever gezien dat ze met een meer sluitend antwoord hadden kunnen komen over de risico’s van potentiële blootstelling aan burnpits, zegt hij. “Maar dat laat de beschikbare informatie niet toe.”

Heederik werd samen met drie collega-onderzoekers van het IRAS door het ministerie van Defensie gevraagd te kijken naar de beschikbare literatuur over gezondheidsschade bij militairen door burnpits. Dat resulteerde in het rapport Burnpit problematiek, dat in april 2021 verscheen.

Eerder onderzoek niet informatief

Het ministerie van Defensie communiceerde na het verschijnen van het rapport zelf dat het gedane onderzoek geen nieuwe inzichten had opgeleverd. Die conclusie klopt technisch gezien, zegt Heederik, maar dat komt vooral doordat de beschikbare literatuur en onderzoeken ondermaats zijn.

“Die studies zijn zo globaal dat onze conclusie was: ze zijn niet informatief. Eigenlijk moeten we concluderen dat al die studies die onder militairen zijn gedaan, te algemeen zijn om conclusies over burnpits te kunnen trekken.”

Honderden meldingen

De afgelopen jaren hebben honderden militairen gemeld ziek te zijn geworden van de rook die vrijkomt bij burnpits. Jurist Ferre van de Nadort opende zelf een meldpunt en schrok van het aantal meldingen.

“Vooral jonge mensen met ernstige hart- en vaatziekten of longproblemen melden zich. Ik begrijp uit de literatuur dat dat te maken kan hebben met de rook die uit een burnpit vrijkomt.”

‘Metingen slecht uitgevoerd’

Van de Nadort is van mening dat de luchtkwaliteitsmetingen tijdens de militaire missie in Afghanistan, waar het onderzoek zich op toespitst, slecht zijn uitgevoerd. “We hadden er al eerder op gewezen dat de luchtkwaliteitsonderzoeken van Defensie ver beneden de maat waren. Kapotte en verkeerde meetapparatuur, op verkeerde locaties, dagen die ontbreken in meetrapporten. Het is een rommeltje, het rammelt aan alle kanten.”

Defensie laat EenVandaag desgevraagd weten het belangrijk te vinden ‘in de toekomst over meer data te kunnen beschikken over blootstellingen tijdens missies en deze meer te kunnen relateren aan mogelijke gezondheidsrisico’s en eventuele gezondheidsklachten’.

‘Minister had dit niet moeten zeggen’

Onderzoeker Heederik: “Het gaat om heel incidentele metingen, die geven een heel beperkt beeld. Eigenlijk is er een hele andere meetstrategie nodig om de blootstelling van die militairen in kaart te brengen. Dan moet je sowieso niet een paar dagen wat metingen doen om een beeld te krijgen.”

Toch liet voormalig Defensieminister Ank Bijleveld de Tweede Kamer in 2020 weten dat er tijdens metingen ‘geen waarden waren gemeten die lagen boven de gezondheidsnorm’. Heederik is van mening dat de minister dat niet zomaar kon zeggen op basis van de onderzoeken die er beschikbaar waren. “Ik zou heel voorzichtig zijn met zo’n conclusie, want ik zou die niet op grond van de blootstellingsstudies durven stellen.”

WOB-verzoek

En dan is er nog iets opmerkelijks: op 11 juli 2019 liet minister Bijleveld aan EenVandaag weten dat het RIVM bereid was gevonden om onderzoek te doen naar de effecten van de rook van burnpits. Maar uit mailwisselingen, verkregen met de Wet Openbaarheid van Bestuur, blijkt dat het RIVM het onderzoek niet wilde doen.

Toen EenVandaag nogmaals navraag deed bij het RIVM liet deze weten dat het onderzoeksvoorstel ‘niet paste bij de rol van het RIVM’. Pas daarna kwam het ministerie uit bij het IRAS, waar onderzoeker Heederik met drie anderen een literatuuranalyse deed van een eerder onderzoek van Defensie.

Enkele dagen later

In een schriftelijke reactie laat Defensie laat weten dat de contacten tussen het RIVM en het ministerie telefonisch plaatsvonden. “De exacte datum wanneer het RIVM aan Defensie liet weten het onderzoek niet uit te willen voeren, is niet bekend.”

Wel schrijft het ministerie dat ‘enkele dagen nadat de toenmalig minister van Defensie bij u in de uitzending het interview heeft gegeven in juli 2019, het RIVM aan Defensie laten weten dat zij het onderzoek niet willen doen’.

Chroom-6

Heederik erkent dat de conclusies van het onderzoek wat hem betreft onbevredigend zijn. “We zitten hier toch met de onbevredigende situatie dat we niet meer kunnen zeggen of de rook nu schadelijk was of niet.”

Ook vanwege het feit, zo zegt hij, dat er niet goed is gemeten waar dat misschien wel had gemoeten. “We hebben in Nederland ook de problematiek rondom Chroom-6, waar het net als bij burnpits de vraag is of blootstelling eraan tot ziekte heeft geleid. Ook daar kan die vraag niet meer beantwoord worden.”

Compensatie

“Toch wordt ook in die zaak wel besloten tot compensatie (van slachtoffers, red.)”, vervolgt Heederik. “Mede omdat ook daar duidelijk is geworden dat men (Defensie, red.) vroeger maatregelen had moeten nemen.”

“In het geval van Chroom-6 gaat het dus meer om de verantwoordelijkheid van Defensie naar de werknemers dan om de effecten van de rook van burnpits. Afhankelijk van het antwoord op die vraag kun je zeggen: we willen iets van compensatie bieden.”

‘Defensie heeft verzuimd’

Jurist Van de Nadort, die honderden militairen juridisch bijstaat, vindt dat Defensie heeft verzuimd de gezondheidsrisico’s in kaart brengen. En daarmee heeft verzaakt als het gaat om goed werkgeverschap. “Defensie had als werkgever de plicht de blootstelling te registreren. Die plicht hebben ze nagelaten. Dan kun je nu niet zeggen: jammer dan militairen, je moet nu zelf maar bewijzen dat je ziek bent geworden.”

Het ministerie van Defensie zegt daarover de wetenschappelijke ontwikkelingen en literatuur rondom burnpits te blijven volgen, evenals ontwikkelingen bij internationale partners. “Mocht er in de toekomst meer duidelijkheid ontstaan over de relatie van gezondheidsklachten van veteranen en missies, dan zal Defensie haar verantwoordelijkheid als werkgever blijven nemen.”

0

Informatieblad Burnpits Kandahar CONTCO / TFU-8

HYGIENE EN PREVENTIEVE GEZONDHEIDSZORG

CONTCO / TFU-8

Informatieblad

“BURNPIT” KAF

 

De afvalverbranding op Kandahar Airfield (Kaf) staat al een paar jaar ter discussie. Elke rotatie komen er vragen over stank en de emissie (rook ontwikkeling) die ontstaat bij de afvalverbranding. De meeste vragen betreffen gezondheidsrisico’s op korte en/of lange termijn. Deze vragen worden ook door de andere geallieerde landen die op Kaf verblijven geuit.

De “Burnpit” is de afvalverbrandinglocatie op Kaf. Op deze afvalverbrandinglocatie staan drie vuilverbrandingovens die het afval van ±28.000 inwoners van Kaf verwerken. In de nabije toekomst zal dat naar zes uitgebreid worden om de sterke groei van afval aan te kunnen.

Verbranden van afval is de best mogelijke oplossing zowel om operationele als gezondheidskundige redenen. Het storten en/of begraven van afval neemt veel ruimte in beslag en trekt veel ongedierte aan die ziektes kunnen overbrengen. Een ander nadeel van afval storten is dat het grondwater chemische verontreinigd kan worden. In de STANAG 2510, WASTE MANAGEMENT REQUIREMENTS, staat beschreven waaraan voldaan moet worden.

Sinds 2004 worden er door de Amerikanen en Britten geregeld onderzoeken gedaan naar de luchtkwaliteit op Kaf. Deze onderzoeken bestaan uit metingen van minimaal een aantal weken die verspreidt over Kaf plaats vinden. De locatie rond om de afvalverbranding is in alle metingen meegenomen. Al deze metingen geven aan dat het vrijkomen van gevaarlijke stoffen bij afvalverbranding ruim binnen de MEG[1]-normen blijft die gesteld zijn. De laatste twee onderzoeksrapporten dateren respectievelijk van 09 oktober 2009 en 11 maart 2010. Naar aanleiding van het scheiden van afval is er is zelfs verbetering te zien in vergelijking met rapporten van voorgaande jaren.

De 1ST Preventive Medicine Division op Kaf zal vanaf 11 maart 2010 elke zes dagen luchtmonsters nemen gedurende de missie. Dit om een nog beter beeld te krijgen van de luchtkwaliteit op Kaf.

Voor eventuele vragen kunt u terecht bij de HPG-specialist van Contco/TFU-8, te bereiken via:             VOIP 4520047

MDTN            *06 6012 2032

1(NLD/AUS) TFU HQ GMED HPG-SPECIALIST

[1] Military exposure guidlines

0

Fijnstof

Bron: Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (RIVM)

 

Inleiding

Fijn stof betreft alle deeltjes in de lucht kleiner dan 10 micrometer. Fijn stof is afkomstig van het verkeer, veehouderijen, verbrandingsprocessen (bijv. industrie) en natuurlijke bronnen (bijv. zeezout). Primair fijn stof is direct door menselijke activiteiten in de atmosfeer gebracht. Het deel van de fijnstofconcentratie dat in de lucht wordt gevormd, wordt secundair fijn stof genoemd. PM10 is één van de stoffen die bijdraagt aan smog.

Fijn stof wordt vaak afgekort tot PM, wat afkomstig is van de Engelse afkorting voor ‘Particulate Matter’. Naast PM10 (fijn stof kleiner dan 10 µm) komt er ook steeds meer aandacht voor PM2,5, fijnstof kleiner dan 2,5 µm. Deeltjes kleiner dan 0,1 µm worden aangeduid als ultra fijnstof (UFP). Lees hier meer over ultra fijn stof.

 

Gezondheidseffecten

Blootstelling aan fijn stof leidt volgens Maas et al., 2015 naar schatting tot een gemiddelde levensduurverkorting van 9 maanden. Ook is berekend dat er 4,5 miljoen ziekteverzuimdagen extra worden opgenomen ten opzichte van een situatie zonder fijn stof in de lucht.

 

Typische concentraties

Het Compendium voor de Leefomgeving (2017) geeft informatie over concentraties van PM10 en PM2,5 in de afgelopen jaren in Nederland. Actuele meetwaarden staan op de website luchtmeetnet.nl.

 

Wettelijke grenswaarden

Voor PM10 is er een jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3 die niet mag worden overschreden en er is een etmaalgemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 die niet meer dan 35 keer per jaar mag worden overschreden. De jaarlijkse grenswaarde wordt in Nederland zelden overschreden. De etmaalgemiddelde grenswaarde wordt vooral in de omgeving van veehouderijen overschreden (berekeningen NSL, 2015)

Voor PM2,5 bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde 25 µg/m3. In Nederland wordt daar al aan voldaan. Daarnaast zijn er normen voor (het terugbrengen van) de gemiddelde concentratie op stedelijke achtergrondlocaties (zie Compendium voor de Leefomgeving).

 

Meten van fijn stof

Binnen het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit worden concentraties van PM10 en PM2,5 gemeten. PM10 wordt gemeten aan de hand van een zogenaamde β-stofmonitor. β-straling (straal van elektronen) wordt door een filter met daarop fijn stof gestuurd. De verzwakking van de β-straling is een maat voor de concentratie van PM10. Sinds 2008 wordt ook PM2,5 gemeten. Dit gebeurt middels weging van filters waarop PM2,5 zich heeft verzameld (gravimetrie).

Goedkopere sensoren en complete meetapparaten meten vaak niet de massa fijnstof (in µg/m3) maar tellen het aantal deeltjes met groottes tussen 0,3 (afhankelijk van de sensor kan dat ook 0,5 of 1,0 micrometer zijn) en 10 micrometer met behulp van een LED of lasertje. Dit heet optisch meten. Er wordt uitgegaan van een gemiddelde dichtheid van het fijn stof in de lucht. Dit heeft als nadeel dat je niet precies meet hoeveel deeltjes met welke grootte in de lucht aanwezig zijn. Bovendien worden deeltjes kleiner dan 0,3 µm niet opgemerkt. Het zijn echter juist deze deeltjes die vrijkomen bij verbrandingsprocessen. Goedkopere sensoren zijn daarom niet erg geschikt om fijn stof als gevolg van het verkeer te meten.

 

Eisen voor het meten van fijn stof

Voor het meten van fijn stof is het vooral belangrijk om een zinvolle daggemiddelde concentratie te bepalen. Hierbij moet op zijn minst onderscheid kunnen worden gemaakt tussen een lager daggemiddelde (bijv. 10-20 µg/m3) en een hoger daggemiddelde (bijv. 30-50 µg/m3). De invloed van lokaal verkeer wordt minder duidelijk gemeten.

De PM2,5 concentraties zijn altijd iets lager dan die van PM10. De vereiste nauwkeurigheid is dan minimaal vergelijkbaar met die voor PM10.