0

Brief aan de Kamer: Algemeen overleg Personeel Defensie d.d. 12 maart 2019 (burn pits)

Geachte Leden,

Sinds 22 november 2018 inventariseerde ik de blootstellingen aan gevaarlijke stoffen en burn pits in Irak en Afghanistan. Veteranen die bloot zijn gesteld, werden opgeroepen informatie te delen en meldingen te doen. Dat leidde tot 482 meldingen. Sinds 1 december 2018 wordt informatie over deze meldingen openbaar gemaakt op www.burnpit.nl. Op burnpit.nl is het sinds 1 februari 2019 mogelijk om een formulier in te vullen, waarop melders kunnen aangeven of zij gezondheidsklachten ondervinden. In totaal zijn er tot 1 maart 2019 202 meldingen van gezondheidsklachten gedaan.

Naast de inventarisatie van informatie afkomstig van veteranen, is ook (literatuur)onderzoek gedaan en informatie verzameld vanuit onder meer het Verenigd Koninkrijk, Verenigde Staten (VS) en Australië. Daarbij is ook informatie betrokken van het Airborne Hazards en Open Burn Pit Registry van het U.S. Department of Veterans Affairs, waar zich 170.058 veteranen hebben gemeld en informatie afkomstig uit (recht)zaken die in de VS hebben gediend.

Hieronder zal ik ingaan op de meldingen van gezondheidsklachten die bij burnpit.nl zijn gedaan. Daarna zal ik ingaan op het verband tussen blootstelling en uitzending naar Irak en Afghanistan. Verder zal ik aandacht besteden aan het register dat in de Verenigde Staten (VS) wordt bijgehouden van slachtoffers van blootstelling aan gevaarlijke stoffen en burn pits. Verder zal ik ingaan op de kwaliteit van de Nederlandse onderzoeken naar de luchtkwaliteit in Afghanistan en de situatie zoals die in 2010 is geschetst.

 

Meldingen bij burnpit.nl

Bij burnpit.nl is een groot aantal meldingen (485) gedaan door veteranen, die aangaven te zijn blootgesteld aan gevaarlijke stoffen en burn pits tijdens hun uitzending. Die meldingen variëren van het uitwisselen van informatie zoals bijvoorbeeld verklaringen, documenten, foto’s en film. Naast deze meldingen, reageerden ruim 250 personen op (onjuiste) mededelingen die zijdens Defensie werden gedaan in de media.

Het overgrote deel van de melders is niet meer in actieve dienst. Melders gaven aan dat zij een kortlopend dienstverband (meestal 4 jaar) hadden, al dan niet met een eenmalige verlenging van 2 of 4 jaar. Andere melders gaven aan niet meer in dienst te zijn, omdat zij als gezondheidsproblemen ‘dienstongeschikt’ werden en daardoor zijn ontslagen.

Tot 1 maart 2019 zijn 202 gezondheidsklachten gemeld en 39 gezondheidszorgen. Het merendeel van de meldingen betrof longklachten (81). Ook werden maagdarm klachten (21), hart- en vaatziekten (12) en hersen- en zenuwaandoeningen (12) gemeld. Het overgrote deel van de melders was 30-40 jaar oud. Melders met gezondheidsklachten is geadviseerd om zich ook te melden bij het meldpunt, dat door Defensie is opgericht.

Gezondheidsklachten 1 maart 2019 (202)

Longklachten 1 maart 2019 (81)

 

 

Verband tussen blootstelling en uitzending naar Irak en Afghanistan

Militairen werden tijdens uitzendingen in Irak en Afghanistan blootgesteld aan luchtverontreiniging, (ultra)fijnstof, metaaldeeltjes, rook van burn pits,  munitie en explosieven, maar ook aan factoren zoals fysieke inspanning, trauma en stress. Volgens recentelijk onderzoek is er een verband aangetoond tussen deze blootstellingen en verschillende longaandoeningen, zoals astma, constructieve bronchiolitus (CB), COPD, voorhoofdsholteontsteking en AEP.

Uit Amerikaans onderzoek (2014) onder militairen die naar Irak en Koeweit waren uitgezonden, bleek dat er na de uitzending 25% meer ademhalingsgerelateerde klachten en 54% meer astma voorkwam dan bij militairen die niet waren uitgezonden[1]. Van militairen (2016) die naar Afghanistan waren uitgezonden, bleek dat er bij de ze groep 61% meer astma na de uitzending voor te komen dan bij militairen die niet waren uitgezonden[2]. Uit onderzoek (2016) bleek er een significant verband te bestaan tussen de duur van de uitzending en de toename van longklachten en afname van de longfunctie, onafhankelijk van tabakgebruik[3].

De uitkomsten van bovengenoemde onderzoeken zijn consistent en tonen aan dat militairen die zijn uitgezonden naar Irak en Afghanistan een aanzienlijke verhoging van longproblemen en astma (54-61%) hebben ten opzicht van militairen die niet zijn uitgezonden. Op basis daarvan kan worden geconcludeerd dat er verband is tussen blootstelling aan stoffen en factoren in uitzendgebieden als Irak en Afghanistan en longproblemen bij veteranen.

 

Department of Veteran Affairs Airborne Hazards and Open Burn Pit Registry

In de VS is in 2012 door het Congres aan het Department of Veteran Affairs (VA) opdracht gegeven om een register op te richten en te onderhouden voor militairen die zijn blootgesteld aan toxic airborne chemicals and fumes generated by open burn pits. Het VA kreeg verder opdracht dit register zo in te richten dat de vastgelegde informatie bruikbaar is voor het monitoren van de gezondheidseffecten en het geven van (publieks)voorlichting over toxic airborne chemicals and fumes generated by open burn pits. Binnen vijf jaar na oprichting diende het VA aan het Congress een evaluatie te sturen van de effectiviteit van de wijze waarop informatie is verkregen en opgeslagen en of en in welke mate de inhoud van het register wetenschappelijk up-to-date is[4].

In 2017 rapporteerde het VA aan het Congress. Het VA concludeert dat er veel onvolkomenheden in het register zijn en dat zelfs een register dat geen onvolkomenheden bevat slechts geringe waarde heeft als wetenschappelijke tool voor onderzoek naar gezondheidseffecten in verhouding tot deugdelijk epidemiologisch onderzoek. Het VA concludeert verder dat de informatie uit het register slechts beperkte waarde heeft voor het verbeteren van individuele gezondheidszorg en ongeschikt is om verbanden tussen blootstellingen en gezondheidseffecten te beoordelen[5]. In het rapport van het VA werd aldus een oordeel gegeven over de bruikbaarheid van de verzamelde informatie en geenszins om enig verband tussen blootstellingen en gezondheidseffecten vast te stellen.

In de brief van 19 februari 2019 houdt de minister de Kamer ten onrechte voor dat genoemd rapport “de laatste literatuurreview” is die in de Verenigde Staten (2017) is uitgevoerd in het kader van de evaluatie van de Burn Pit Registry en dat wordt geconcludeerd dat ondanks de beperkingen van de onderzochte studies er vooralsnog geen verhoogd gezondheidsrisico wordt gevonden in relatie tot blootstelling aan de burn pits. Deze constatering is opmerkelijk, omdat het rapport nu juist nadrukkelijk aangeeft dat de informatie niet bruikbaar is om verbanden tussen blootstellingen en gezondheidseffecten vast te stellen. Het onderzoek betrof ook geen “literatuurreview” en constateerde evenmin dat er beperkingen waren “van de onderzochte studies”.

Het beeld dat de minister u aldus voorhoudt, knelt temeer omdat er door het VA juist wél een verband wordt aangenomen tussen blootstellingen aan giftige stoffen en/of rook van burn pits en gezondheidsproblemen bij veteranen. Op 12 januari 2019 liet een woordvoerder van het Department of Defense (DoD) weten dat er vanaf juni 2007 tot november 2018 11.581 claims zijn ingediend bij het VA, in verband met blootstellingen en dat daarvan 2.318 claims zijn toegewezen[6].

 

Nederlandse onderzoeken naar luchtkwaliteit: broddelwerk

Defensie hecht klaarblijkelijk veel waarde aan haar eigen onderzoeken naar luchtkwaliteit. De minister wijst er op, dat het Coördinatiecentrum Expertise Arbeidsomstandigheden en Gezondheid (CEAG) “zowel in het verleden als nu” de rapporten van NAVO- partnerlanden bestudeert, waarbij zij verwijst naar een verouderd onderzoek uit 2012 dat mede voortbouwt op de onderzoeken die Defensie eerder (2008, 2009 en 2010) hield. Bovenwinds rook meten, verkeerde meetapparatuur gebruiken, onjuiste weergave van de positie van de burn pit ten opzichte van de slaapvertrekken, kapotte meetapparatuur, etc., etc. Bij bestudering van die onderzoeken valt op, dat de kwaliteit van deze onderzoeken allerbelabberdst is.

Zo voert Defensie in 2008 een onderzoek uit op Kamp Holland. Uit het rapport blijkt dat er gebruik is gemaakt van een PQ200, een meetinstument voor fijnstof. In het rapport wordt gemeld dat het onderzoek “naar de componenten in het stof is beperkt door meettechnische problemen met de PQ200”. Deze problemen bleken te zijn dat de PQ200 tijdens het onderzoek niet was gekalibreerd. Dit zou – zo staat in het rapport – zijn opgelost door een éénpuntskalibratie uit te voeren, maar de aanwezige kalibrator bleek niet geschikt.

In een vervolgonderzoek in 2009 bleek na de analyse van de stofmonsters, dat er geen PM10, maar PM2.5 was gemeten, omdat in de meetkop ten onrechte een te fijne “impactor” was toegepast. De onderzoekers achten dit geen belemmering om de resultaten van deze mislukte meting toch te gebruiken voor de vaststelling van PM10.

In een derde onderzoek in 2010 was één pomp beschadigd en moest deze worden vervangen door een pomp die in 2008 was gebruikt. Na afloop van het onderzoek bleek tijdens de kalibratie dat er vocht op de membramen aanwezig was. Vocht op de membramen heeft tot gevolg dat stofdeeltjes op de membramen van de pomp blijven plakken en dus niet het meetinstrument bereiken, zodat een (veel) te lage waarde wordt gemeten. Evengoed gebruiken de onderzoekers ook bij dit onderzoek de onjuiste meetwaarden.

Voornoemde metingen zijn ver beneden de maat. Evengoed wordt op basis daarvan door het CEAG in 2012 een rapport geschreven over de luchtkwaliteit in Afghanistan. Daarin concludeert het CEAG op basis van de bovengenoemde onderzoeken van de luchtkwaliteit in Kamp Holland (Tarin Kowt) dat er in het leef- en werkgebied van het Nederlandse detachement geen risicovolle luchtconcentraties zijn aangetroffen die afkomstig zijn van de burn pit. Gelet op de wijze waarop is gemeten is het niet verwonderlijk dat die concentraties niet zijn aangetroffen: wat niet of onjuist wordt gemeten, kan ook niet worden aangetroffen.

In november 2010 wordt ook een meting uitgevoerd op Kandahar Airfield (KAF). De metingen worden verricht van 31 oktober tot en met 11 december 2010 in Area 3&4. Volgens de onderzoekers in een periode dat de wind uit een gunstige hoek komt waarin dit gebied en de meetapparatuur zich bovenwinds van de burn pit bevinden. In de periode oktober-november tot en met april komt de wind slechts gemiddeld 1-8 dagen per maand uit een ongunstige hoek. In de rest van het jaar komt de wind gemiddeld 10-16 dagen per maand uit een ongunstige hoek en ligt Area 3&4 dus benedenwinds. Maar de onderzoekers maken nog meer zorgelijke opmerkingen. Op basis van Amerikaanse gegevens, zo vermelden de onderzoekers, zou er in de periode van april/mei tot oktober – dus buiten de periode waarin wordt gemeten – gemiddeld op circa 25 dagen per maand sprake zijn van “stoffigheid”. Zij omschrijven dit als dust storm, blowing sand/dust. Ook vermelden zij dat de emissie van de vuilverbranding tijdens windstille dagen “als een deken boven het kamp” blijft hangen. Gedurende het hele onderzoek stond er wind. Daarmee geven de onderzoekers zelf al aan dat de metingen die zijn verricht niet representatief zijn.

Op basis van deze metingen, concludeert het CEAG dat er tijdens het onderzoek op KAF op het Nederlandse gedeelte geen risicovolle luchtconcentraties PAKs, dioxine, zware metalen en gasvormige componenten zijn aangetroffen, die afkomstig zijn van de vuilverbranding. Strikt genomen is dat ook zo, maar ook dit is niet representatief voor de werkelijke blootstelling van veteranen: er is in een uitzonderlijk schone periode gemeten, waarin geen blootstelling te verwachten is.

Er is overigens wel een Amerikaans onderzoek verricht op KAF in 2010. Daarin wordt aangegeven dat het op grond van de verrichte metingen concentraties PM2,5 van 74 – 219 ug/m3 en concentraties PM10 van 54 – 2437 ug/m3 zijn aangetroffen[7].

Een onderzoek naar luchtkwaliteit veronderstelt immers dat er een representatieve metingen worden verricht. In bovengenoemde rapporten blijkt keer op keer dat de bevindingen niet representatief zijn. Normaliter zouden dergelijke metingen dan buiten beschouwing behoren te worden gelaten. Door toch telkens een beroep te doen op ondeugdelijk verrichte metingen, wordt een onjuist en (veel) te gunstig beeld gecreëerd. Van een goed werkgever mag worden verwacht dat zij inventariseert en registreert aan welke (schadelijke) stoffen en factoren zij haar werknemers blootstelt en daarover een juist beeld naar buiten brengt.

 

2010: Volledig onbeheerst proces

Op 15 december 2010 informeerde de toenmalige minister de Kamer als volgt: “Kamp Holland (Tarin Kowt) werden zes ovens gebruikt om gewoon afval te verbranden en twee ovens voor medisch afval. De maximale capaciteit van deze verbrandingsovens was 200 m³ per dag”. Alsmede als volgt: “Defensie hanteert in het buitenland waar mogelijk de Nederlandse gezondheid- en milieunormen tenzij de lokale regels strenger zijn. In Uruzgan is dat met de verbrandingsovens niet mogelijk gebleken. In de ovens werden onder toezicht huishoudelijk afval, werkmaterialen en medisch afval verbrand. Het afval was afkomstig van Nederlandse eenheden en die van bondgenoten op Kamp Holland. Gevaarlijke stoffen werden door lokale bedrijven afgevoerd”.

Na onderzoek door burnpit.nl bleek al snel dat deze informatie onjuist was. Op Kamp Holland stonden geen zes, maar drie ovens. Die drie ovens bleken al direct niet te werken en ongeschikt te zijn voor het verbranden van huishoudelijk afval, zo werd door veel melders (waaronder de monteurs) gemeld. Ook een Amerikaans onderzoek naar de luchtkwaliteit op Kamp Holland vermeldde dat de ovens niet werken door een gebrek aan accessoires en reserveonderdelen[8].

Daarnaast is het ook niet juist dat gevaarlijke stoffen werden afgevoerd en is het onjuist dat de ovens op Kamp Holland een capaciteit van 200 m3 per dag hadden.

Een rapport uit 2010 over de situatie op Kamp Holland, dat Defensie mij in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur toezond, beschrijft de situatie als een volledig onbeheerst proces[9].

  1. Er is onvoldoende controle, toezicht en beheer over de afvalstroom binnen Kamp Holland.
  2. Taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden binnen dit proces zijn niet vastgelegd en onvoldoende bekend gesteld.
  3. Ongecontroleerde verbranding op de burn pit, waarbij alle soorten van afval in vaste of vloeibare vorm worden verbrand. Ook gevaarlijk en chemisch afval. Er bestaat geen overzicht, geen registratie en er is geen beheerder burn pit.
  4. Naast de verbranding van het afval is het onduidelijk wat er met gevaarlijk- en chemisch afval gebeurd en op welke wijze dit wordt verwerkt.
  5. Er wordt door middel van een ongecontroleerde open verbranding, afval verbrand op de burn pit. De emissie die hierbij vrijkomt, bestaat uit grote hoeveelheden stofdeeltjes die schadelijk zijn voor de gezondheid en het milieu (inhaleren en huidcontact). Met name plastic dinner trays en autobanden vormen een zware belasting voor milieu en gezondheid.
  6. De afvalverwerking op kamp Holland kan worden omschreven als een volledig onbeheerst proces.

Het vorenstaande kan tot geen andere conclusie leiden dan dat het niet juist is dat het huishoudelijk afval op Kamp Holland werd verbrand door zes ovens, Defensie in het buitenland waar mogelijk de Nederlandse gezondheid- en milieunormen hanteert, er toezicht was op de verbranding en gevaarlijke stoffen door lokale bedrijven werden afgevoerd.

 

 

Meldingen en registratie

Het is de plicht van werkgevers om de blootstelling aan schadelijke stoffen te voorkomen en, wanneer onvermijdelijk, te minimaliseren. Wanneer sprake is van blootstelling, dan is de werkgever verplicht daarvan (vooraf) een risico-inventarisatie te maken en de risico’s te evalueren. Dit vindt plaats met een zogenoemde Risico Inventarisatie en Evaluatie (RI&E). Voor het doen van zo’n RI&E is blootstellingsonderzoek en –rapportage noodzakelijk. Dit gebeurt door het meten van blootstelling, zowel vooraf als tijdens de blootstelling en door melding/registratie van blootstellingen van personeel. Deze systematiek is wettelijk verankerd in de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit.

Bij defensie is sinds 2000 door de toenmalige staatssecretaris van defensie, H.A.L. van Hoof, een brief geschreven waarmee in het kader van de werkgeversverplichtingen in de Arbowet en –regelgeving en met het oog op de zorgplicht van de werkgever voor de veiligheid en gezondheid van het personeel een aanvang (!) wordt gemaakt met de persoonsregistratie gevaarlijke stoffen. In deze brief geeft de staatssecretaris in punt 7 het volgende aan: “Het formulier voor de persoonsregistratie van gevaarlijke stoffen dat vorig jaar door de Koninklijke Luchtmacht voor dit doel is ontworpen, voldoet aan de criteria die het Arbeidsomstandighedenbesluit daaraan stelt. (…) De registratie wordt, naast het opnemen van het formulier in het personeelsdossier van de betrokken werknemer, centraal per krijgsmachtdeel aangehouden. Registratie op centraal niveau vindt in geanonimiseerde vorm, niet herleidbaar tot individuen plaats, zodat in de toekomst verwerking in het geautomatiseerde systeem mogelijk wordt. De gegevens dienen toegankelijk te zijn voor interne arbodiensten.[10]

Voornoemde brief is ook vastgelegd in het veiligheidsmanagementsysteem van defensie (MP 12-100), procedure 6, artikel 3202. Daarin wordt ook expliciet verwezen naar de genoemde brief[11].

De melding/registratie door personeel heeft als functie dat de werkgever de risico’s kan beheersen door over (geanonimiseerde) gegevens over de blootstelling van haar personeel te beschikken. Door defensie wordt daarvoor – onder meer – het zogenoemde DFe050-formulier gebruikt. Dit is het formulier voor de Persoonsregistratie van gevaarlijke stoffen. Maar ook – zo bleek – een formulier dat specifiek werd gebruikt voor blootstelling aan burn pits.

Het gebrek aan deugdelijke metingen van blootstelling tijdens werkzaamheden, staat naar mijn mening een deugdelijke RI&E in de weg. Defensie kan inmiddels onmogelijk blootstellingen van individuele werknemers registreren, wanneer zij geen doorlopende metingen verricht dan wel slechts sporadisch meet en dat ook nog op een wijze of in een periode die niet representatief is voor de concentraties waar haar werknemers daadwerkelijk aan worden blootgesteld. Bovendien bleek dat de registratie van gevaarlijke stoffen door Defensie al kwetsbaar toen de registratieformulieren van militairen die waren blootgesteld aan chroom 6 bij de “opschoning van personeelsdossiers” bleken te zijn verwijderd uit het systeem[12].

Daar komt nog bij, dat de minister zich in haar brief op onjuiste en inmiddels achterhaalde informatie/onderzoeken uit 2010 en 2012 beroept. Van een zorgvuldig handelende werkgever die de gezondheid van haar werknemers serieus neemt, mag verwacht worden dat zij van de laatste stand van zaken ten aanzien van de feitelijke situatie en gezondheidsonderzoeken op de hoogte is. Alleen zo kan zij immers de risico’s voor haar werknemers juist inschatten en de zorg verlenen die noodzakelijk is.

 

Conclusie

Er heeft zich bij burnpit.nl een groot aantal personen (202) met gezondheidsklachten gemeld. Verreweg het merendeel (81) bestaat uit longklachten. Volgens drie bestendige onderzoeken uit de VS (2014 en twee uit 2016), kan geconcludeerd worden dat er een verband bestaat tussen blootstelling aan stoffen c.q. factoren in uitzendinggebieden als Irak en Afghanistan en longproblemen bij veteranen.

Het onderzoek van het CEAG, dat de minister in haar brief aanhaalt uit 2012, is derhalve verouderd en achterhaald door voornoemde onderzoeken. Het zelfde geldt voor de Kamerstukken uit 2010 die de minister aangehaalt. Ook de daarin genomen stellingen zijn inmiddels achterhaald. Zo is al opgemerkt dat de onderzoeken naar de luchtkwaliteit ondeugdelijk waren en dat het afval op Kamp Holland niet met ovens werd verbrand, maar een volkomen onbeheerst proces was, waarbij ook chemisch afval, gevaarlijke stoffen en bijvoorbeeld banden in de open lucht op een burn pit werden verbrand.

Door de minister wordt ten onrechte gesteld dat het VA geen verband wordt aangenomen tussen blootstellingen aan giftige stoffen en/of rook van burn pits en gezondheidsproblemen bij veteranen. Gebleken is dat in de VS van de 11.581 claims die door veteranen zijn ingediend in verband met blootstelling aan giftige stoffen en rook van burn pits er 2.318 zijn toegewezen.

Bovendien is er nog steeds geen (volledige) openheid van zaken gegeven. Zo trof ik – ondanks verzoeken daartoe – nog geen Nederlandse metingen en rapporten aan over de luchtkwaliteit in Irak.

Gelet op het voorgaande, acht ik het juist dat voor militairen die uitgezonden zijn geweest naar Afghanistan en Irak het volgende te vragen.

  1. Volledige openbaarmaking van alle informatie over burn pits en blootstellingen aan gevaarlijke stoffen.
  2. Periodieke medische controle en zorg voor rekening van defensie voor alle (ex)militairen die zijn blootgesteld aan burn pits of gevaarlijke stoffen.
  3. Een onafhankelijk platform voor slachtoffers van burn pits en blootstelling aan gevaarlijke stoffen.
  4. Toegang tot rechtspositionele vergoedingen en financiering van rechtsbijstand.
  5. Verbod op het gebruik van burn pits, tenzij dat operationeel onvermijdelijk is en uitsluitend met toestemming van de Tweede Kamer.

De minister heeft aangegeven dat zij nog zal besluiten of zij nader onderzoek zal instellen. Voor wat betreft de veteranen die uitgezonden zijn geweest naar Irak en Afghanistan met longklachten, hoeft dat niet te worden afgewacht. Ik acht het inmiddels – gelet op voornoemde onderzoeken – voldoende vast te staan dat het benodigde verband bestaat. Daarom zou zeker voor diegenen die longklachten hebben of vermoeden die te hebben, op korte termijn kunnen worden begonnen met periodieke medische controle en zorg voor rekening van Defensie en het geven van toegang tot rechtspositionele vergoedingen en rechtsbijstand.

 

 

Hoogachtend

mr. F. van de Nadort

[1] Abraham JH, Eick-Cost A, Clark LL, et al. A retrospective cohort study of military deployment and postdeployment medical encounters for respiratory conditions. Mil Med. 2014;179:540–546.

“Significantly elevated rates of encounters for respiratory symptoms (IRR = 1.25; 95% confidence interval [CI]: 1.20–1.30) and asthma (IRR = 1.54; 95% CI: 1.33–1.78) were observed among the formerly deployed personnel relative to U.S.-stationed personnel”.

[2] Sharkey JMAJHC, Rohrbeck P, Ludwig SL, et al. Post-deployment respiratory healthcare encounters following deployment to Kabul, Afghanistan: a retrospective cohort study. Mil Med. 2016 Mar;181(3):265-71.

“A significantly elevated rate of symptoms, signs, and ill-defined conditions was observed among Kabul-deployed personnel compared to personnel deployed or stationed in Bagram (IRR 1.12; 95% confidence interval [CI], 1.05-1.19) (…) A statistically elevated rate of asthma was observed among personnel deployed to Kabul, relative to U.S.-stationed personnel (IRR 1.61; 95% CI, 1.22-2.12)”.

[3] Falvo JF, Abraham JH, Omowunmi Y, et al. Bronchodilator Responsiveness and Airflow Limitation Are

Associated With Deployment Length in Iraq and Afghanistan Veterans. JOEM. 2016 Apr; 58(4):325-8.

“Conclusion: In our sample of post-9/11 veterans, longer deployment lengths were associated with significant bronchodilator responsiveness and a trend toward airflow limitation independent of tobacco use”.

[4] Public Law 112-260, Establishment of Open Burn Pit Registry, § 201 (January 10, 2013).

[5] National Academies of Sciences, Engineering, and Medicine 2017. Assessment of the Department of Veterans Affairs Airborne Hazards and Open Burnpit Registry. Washington, DC: The National Academies Press. https://doi.org/10.17226/23677.

“The AH&OBP Registry has many flaws, but even a well-designed and executed registry would have little value as a scientific tool for health-effects research compared to a well-designed epidemiologic study.”

The information developed by the registry has limited value for improving individual patient care. However, while these data may be inappropriate for evaluating the association between exposures and health outcomes, there are other ways in which they may be useful.”

[6] Congress Poised to Help Veterans Exposed to ‘Burn Pits’ Over Decades of War. New York Times, 12 februari 2019.

“From June 2007 through Nov. 30, 2018, the Department of Veterans Affairs processed 11,581 disability compensation claims with at least one condition related to burn pit exposure, according to Curt Cashour, a department spokesman. Of those, 2,318 claims were granted.”

 

 

[7] Periodic Occupational and Environmental Monitoring Summary (POEMS): Kandahar Airfield, Afghanistan Calendar Years: (2002 to 2009).

[8] Periodic Occupational and Environmental Monitoring Summary (POEMS): Tarin Kowt and vicinity, Afghanistan Calendar Years: (2004 to 2013).

[9] Ministerie van Defensie, TFU Kandahar. Nr. 0575. Behandeling afvalstromen in Kamp Holland 2010.

[10] Brief van de staatssecretaris van Defensie van 20 maart 2000. P-2000001680. https://zembla.bnnvara.nl/data/files/2335055412.pdf

[11] https://puc.overheid.nl/mp-bundels/doc/PUC_121000000000_10/1/

“Op basis van brief van de Staatssecretaris van Defensie van 22 maart 2000 (P/2000001680)”

[12] https://zembla.bnnvara.nl/data/files/2951548902.pdf

Geef een antwoord

Your email address will not be published. Required fields are marked *